Fuck it, dacht Roos Rebergen. Ze had nét voor de lockdown haar vierde plaat Lucky uitgebracht, maar toen ging de wereld plots op slot en kregen al die nieuwe liedjes niet eens de kans om zich op het podium te tonen. Terwijl ze de nummers net had geschreven om die vervolgens met haar superband live te spelen. Zat ze in zak en as? Een beetje wel, natuurlijk. En dus ging Roos gewoon weer nieuwe songs maken. Ze nam thuis rudimentaire demo’s op, en stuurde die vervolgens naar de rest van Roosbeef, de groep waar ze het gezicht van is. Daarin Pascal Deweze (Sukilove), Tim Van Oosten (Het Zesde Metaal) en Tom Pintens (Zita Swoon, Tamino), maar ook Sjoerd Bruil (Millionaire, Dez Mona) die recent de rangen had versterkt. Ze wilde een ander geluid. Ruwer. Rauwer. Nog meer rechttoe-rechtaan. “Ik had heel veel naar de jongste paar platen van PJ Harvey geluisterd, en daar zat een grilligheid in die me enorm beviel. Ze klinken heel chaotisch. Het rommelt en het rammelt. Maar het was precies de organische sound waar ik naar op zoek was. Het moest zo oprecht mogelijk. Smaakvol, en niet afgelikt.”
Alleszins heeft Roosbeef sinds Ze willen je hond wel aaien maar niet met je praten – haar debuutplaat uit 2008 – een enorme weg afgelegd. Ze is van singer-songwriter met begeleiding uitgegroeid tot de frontvrouw van een hechte, strak spelende band. “Het lukt me niet altijd om mijn gedachten goed te ordenen. Daarom schrijf ik nummers. Daar heb ik de tijd om een tekst te ordenen. ’t Is altijd een puzzel die gelegd moet worden. Ik zing ‘m net zo vaak tot elk woord op de juiste plaats valt. Het lijkt misschien alsof ik zomaar wat woorden op een hoopje gooi. Maar instinctief voel ik dat er altijd een lijn in zit. Klank en inhoud moeten samen gaan.”
Ik stond op de schouder van een reus
Normaal ben ik minder ambitieus
Ik heb je rug
Met de steun van